Hybride Ruimte @ Media- en Culturele Wetenschappen Universiteit Utrecht

Max Urai interviewt professor Frans Vogelaar, die professor Hybride Ruimte is op de Kunsthochschule für Medien in Keulen.

In dit interview vraagt Urai hem naar de weg die de professor heeft afgelegd om uiteindelijk weer terug te komen in het onderwijs.

Ook wordt er verder ingegaan op het begrip hybride ruimte en de inspiraties van de professor om juist in deze richting te doceren.

Interview, Max Urai @ BLIK #5.0, Universiteit Utrecht, Media- en Culturele Wetenschappen, Maart 2012

Inleiding

Ik ontmoet professor Frans Vogelaar voor zijn kantoor in de Kunsthochschule für Medien in Keulen.
Hij verontschuldigt zich voor zijn ietwat warrige verschijning, die hij toeschrijft aan het feit dat hij al 36 uur wakker is na het eindexamenfeest van de dag ervoor.

Voordat ik van de verbazing ben bekomen over het horen van deze woorden van iemand die (a) mijn vaders leeftijd en (b) een hoogleraar is, biedt hij nogmaals zijn excuses aan voor het inplannen van een dubbele afspraak, waarvan de andere met Dingeman Kuilman de directeur van ARTez, de kunstacademie in Arnhem.
Hij raadt me aan om een rondje over het terrein te lopen, aangezien de studenten die dag hun eindwerkstukken exposeren.

De campus staat vol met opstellingen, videoschermen en schilderijen, met hun makers ernaast. Sommige zijn in lieslaarzen en XXL-truien met gaten gestoken, anderen in coltruien en baretten en weer anderen in all-stars en hippe hoedjes, maar ze hebben allemaal dezelfde gespannen blik in hun ogen. Op de paar na die hun installatie nog een beetje aan het verschuiven zijn of hun projector maar niet aan de praat krijgen zijn ze allemaal bereid tot een praatje, en ze hebben stuk voor stuk een verrassend goed verhaal te vertellen. Ik ontmoet een meisje die een animatiefilm aan het maken is over “freaks”, een jongen die de poëtische kant van de wetenschap wil benadrukken en een zwangere jonge vrouw die een video-installatie heeft waarin mensen te zien zijn die vierkanten in de kleuren van hun kleren op een muur schilderen. Prof. Vogelaar vertelt me later dat de meeste studenten al een studie erop hadden zitten voordat ze naar de KHM kwamen, en het is te merken. De invloeden en inspiraties van de kunstwerken komen werkelijk overal vandaan: film, theater en beeldende kunst, maar ook van zaken als opera, geneeskunde en theoretische natuurkunde.

Als prof. Vogelaar klaar is met zijn gesprek sluit hij snel iets kort met twee studenten terwijl ik plaatsneem in zijn kantoor. Als het nog niet duidelijk genoeg was dat de professor van een ander kaliber is dan ik gewend ben aan de UU, laat zijn kantoor absoluut geen twijfel over. Op de stukken van de muur die niet zijn volgeplakt met posters zijn teksten geschreven met stift, er staan een stuk of vier mysterieuze machines te zoemen en overal liggen kleine stukjes plastic en metaal. Zelfs voor mijn standaarden is het een zooi, maar het is het soort zooi van iemand die opruimen simpelweg niet interessant genoeg vindt om er tijd aan te besteden terwijl er zoveel te doen is. Als hij al zijn vragen heeft beantwoord neemt de professor plaats en beginnen we het interview.

Interview

In het kort: wie bent u en wat is uw positie aan deze school?

Mijn naam is Frans Vogelaar. Mijn achtergrond is in architectuur en industrieel ontwerp, ik heb voor Studio Alchymia gewerkt in de jaren ’80 en voor Rem Koolhaas in de jaren ’90. In het begin van de negentiger jaren ben ik begonnen met een nieuw vakgebied te ontwikkelen: hybrid space. Dit was twintig jaar geleden de samenkomst van analoge en digitale ruimte. Op dat moment was ik zeer geïnteresseerd in netwerken, internet was nog niet openbaar, maar het begrip netwerken – sociale netwerken, autonetwerken, etc. – was natuurlijk al bekend. Tien jaar nadat ik dit idee had ontwikkeld ben ik aan de Kunsthochschule für Medien Köln benoemd tot fulltime professor in hybrid space.

De Kunsthochschule für Medien Köln is een heel bijzonder instituut. Het is zo’n vijfentwintig jaar geleden begonnen en het is extreem succesvol, extreem anarchistisch… Ik denk, in al mijn wereldwijde ervaring, dat het zeker de beste mediaschool ter wereld is. We hebben drie afdelingen: mediakunst, film, en mediawetenschappen. We hebben zo’n 350 studenten, zo’n 40-50 professoren en een technische staf.

Onze studenten zijn wat ouder dan de gemiddelde student in Nederland. In de ruimte waar we nu zijn zitten drie tweedejaarsstudenten, allemaal eind twintiger begin dertig. Roman is net afgestudeerd als arts. Jonas is een televisieproducer. En dan hebben we nog Robert, die heeft klassieke zang en kunstgeschiedenis gestudeerd in Hongarije en allebei de studies afgerond. Alle drie zijn het studenten van mediakunst en dat geeft je een beetje een achtergrond.

De professor spreekt zacht en kalm, maar met de autoriteit van iemand die bijzonder veel verstand van zaken heeft. Ondanks zijn slaapgebrek, wat hem duidelijk parten speelt op het gebied van coherentie, is zijn verhaal absoluut fascinerend om aan te horen.

Wat houdt in de praktijk een hybride ruimte precies in?

Simpelweg wat we nu begrijpen als samenvoeging van communicatie en echte ruimte. Bijvoorbeeld: je interviewt me nu met je mobiele telefoon. Iemand kan je nu bellen, en dan voor een paar minuten zijn we verbonden in twee ruimtes. Ik zit in de echte ruimte met jou, en jij zit met iemand aan de lijn. Het is een heel eenvoudig voorbeeld, maar zo ontstaat dus een hybride ruimte. Er ontstaat een menging tussen de openbare ruimte en de privéruimte die opeens binnendringt als je gebeld wordt.

U zei dat u voor Rem Koolhaas had gewerkt. Hoe kwam u daar zo terecht?

In de jaren ’80 ben ik cum laude geslaagd aan de Design Academy in Eindhoven. Ik wist toen al vrij zeker dat ik uit de design wilde stappen en architectuur wilde doen. Ik was een reis naar New York aan het plannen en ik vond zijn boek Delirious New York waanzinnig goed. Toen ik terugkwam uit New York dacht ik: waarom kijk ik niet waar hij werkt? Hij bleek in Rotterdam te werken, in een bureau met misschien 15-20 mensen en hij was aan het werken aan wat toen zijn eerste bouwproject zou worden, het Nederlands danstheater. Ik heb hem opgezocht, mijn werk laten zien en mijn portfolio daar achter gelaten. Drie weken later heb ik hem opgebeld en gevraagd of hij de tijd had naar mijn werk te kijken., Hij heeft me toen uitgenodigd om te komen en eigenlijk ben ik direct gaan werken.

Hoe bent u daarna dan weer in de academische wereld terecht gekomen?

Na een paar jaar Koolhaas – wat een fantastische tijd was – wilde ik architectuur gaan studeren, me zelfstandig als architect ontwikkelen. Tijdens één van de laatste dagen met hem, bij een dolle rit van Rotterdam naar Den Haag, vroeg hij me “Wat ga je doen?” Ik heb gezegd dat ik waarschijnlijk architectuur wilde gaan studeren. Hij heeft me uitgenodigd om twee weken daarna naar London te komen om te kijken, hij wilde me voorstellen aan de Architectural Association. Ik was direct laaiend enthousiast en ben naar Londen gegaan om daar te gaan studeren. Binnen een jaar ben ik in een bijzonder interessante unit aan een aantal projecten begonnen die later zouden uitmonden in het concept van hybrid space. We spreken nu over begin jaren ’90: zoals ik al zei was het internet nog niet openbaar en was ik geïnteresseerd in netwerken. Ik had al het vermoeden dat er zoiets als een hybride ruimte zou komen. Ik ben dat idee gaan uitwerken door de jaren heen, en dat is uiteindelijk een hele goede basis gebleken.

Hoe gebruikt u dit concept buiten de theorie?

We zijn momenteel bezig met een project dat de “Intelligent City Forum” heet, een samenwerking tussen de London School of Economics en het MIT Media Lab. We zijn een paar maanden geleden gevraagd dat consortium te versterken met ons bureau Hybrid Space Lab, en daarin onderzoeken we en ontwikkelen we projecten voor de nieuwe E-mobility. Dit is een soort combinatie van Electronic Mobility en Electric Mobility.

Mobility gaat in de komende jaren radicaal veranderen. Allereerst zullen we in toenemende mate gebruik maken in ons vervoer van elektrische motoren in plaats van traditionele verbrandingsmotoren. Die laatste hebben ongeveer 1000 onderdelen die highly engineered zijn, waar je veel kennis voor nodig hebt, hoogwaardige materialen, goede ingenieurs et cetera. Een elektrische motor daarentegen heeft maar ongeveer 100 onderdelen en kan op een veel lager kwaliteitsniveau gemaakt worden. Daar heb je niet zulke superingenieurs voor nodig, bijna iedereen kan elektromotoren bouwen.

Elektromotoren hebben nog andere voordelen: zo heb je geen lokale vervuiling meer, en kunnen we het ellendige geluid van de traditionele verbrandingsmotor wegdenken. Auto’s zullen ook kleiner worden: in 75% van de gevallen kunnen we met hele kleine stille autootjes met kort bereik overal terecht.

Een andere ontwikkeling – daarom noemen we het E-mobility, niet Elektro-mobility – is dat we smartauto’s aan het ontwikkelen zijn. Google ontwikkelt geautomatiseerd rijden. Door middel van sensoren, scanners, software et cetera kunnen auto’s veel dichter op elkaar en veel veiliger rijden, we hoeven geen chauffeur meer te spelen, waardoor we tijd zullen winnen door ons niet bezig te houden met een steeds dommer wordende activiteit, maar onze aandacht op andere dingen kunnen richten. Tegelijkertijd zal de auto minder belangrijk worden. Wat belangrijk wordt is hoe je verschillende multi-modale mobilitysystemen aan elkaar gaat koppelen. Je zult even een fiets nodig hebben, dan tien kilometer de auto en dan ga je een reis van 300 kilometer maken die je het beste met de trein kan nemen. Je gaat dit allemaal regelen, dat doe je nu eigenlijk al, door middel van je smartphone.

U zei eerder dat u voor het ontwikkelen van hybrid space geinspireerd was door netwerken.
Wat vindt u van huidige sociale netwerken als Facebook en Google+?

We hebben een maand geleden een workshop gedaan aan de TU Delft, die heet INDESEM. Het thema was “Losing Ground”, en precies dit thema, nieuwe elektronische sociale netwerken, hebben we daarin proberen te vinden. Met een groot team van internationale wetenschappers en studenten hebben we zeven dagen lang gezocht naar echt iets nieuws wat onze sociale netwerken met onze bestaande sociale ruimte gaat verknopen.

Zelf gebruik in Facebook niet en Twitter vind ik eerlijk gezegd een complete ramp. Een project wat we hebben gedaan heeft dit niet zozeer voorspeld als wel voorgerekend. Dit project heette Public Media Urban Interface, dit hebben we twintig jaar geleden gedaan, maar nog steeds is het hoogst actueel op het niveau van bijna niet te verwachten ontwikkelingen op het gebied van elektronische sociale netwerken.

Waar bent u momenteel mee bezig?

Ik heb een nieuw gebied voorgesteld in de laatste zes maanden: hybrid design, post-industrieel ontwerp. We gaan weg – we zijn al lang weg – van een industriële samenleving. Als je kijkt naar het design, ook in Nederland, gaat het nog steeds over het object. Eigenlijk gaat het nu over services. Ik heb twintig jaar gedaan over hybrid space, ik heb het gevoel dat ik nu zes maanden bezig ben met hybrid design. Het gaat steeds sneller. Het is interessant om te zien dat de internationale belangstelling voor het idee heel groot is. Daarom zijn we nu ook uitgenodigd op de Bejing Design week. We zijn geen designschool, maar toch beïnvloeden we design op een hele innovatieve wijze.

De professor last een pauze in en loopt naar buiten. Ik bestudeer het kantoor nog eens goed en laat me vertellen dat een van de apparaten die op de achtergrond staat te zoemen een zelfgemaakte 3D-printer is, die een onderdeel voor een project aan het maken is. Als de prof weer wat op adem is gekomen hervatten we ons interview. Het gesprek wordt wat lichter hierna, en we babbelen een beetje over de verschillen tussen Nederland en Duitsland. De professor, een Nederlands staatsburger die in Berlijn woont, is bijzonder te spreken over Duitsland, met name het openbaar vervoer, de jonge generatie met hun wereldlijkheid en het Duitse design. Zelfs het Duitse gevoel voor humor, wereldwijd aangenomen als een contradictio in terminis, is volgens de prof prima. Als het gesprek onvermijdelijk op de Nederlandse bezuinigingen in de kunst terecht komen is zijn advies simpel: “Emigreren”.

We lopen een stukje samen over de campus en kopen een kopje koffie bij de studentenkantine. De professor kijkt trots naar de tentoonstellende studenten. Dit is zijn plaats. Als hij aankondigt zijn trein te moeten halen nemen we afscheid. Hij raadt me aan de afstudeerfilms te gaan bekijken, die vlak daarna beginnen in de aula. Hoewel ik het Duits niet zo goed begrijp, zijn ze stuk voor stuk gemaakt met onmiskenbare vakmanschap. Ik verlaat de campus met een button, twee gratis potloden en de drang om iets te maken.