De samenvoeging van de drie afzonderlijke Nederlandse instituten voor architectuur, design en media tot een nieuw hybride instituut.
Vandaag vindt een nog radicalere fusie plaats: creatieve productie in haar meest uiteenlopende uitingsvormen – of het nu gaat om muziek, grafisch ontwerp, architectuur, objectontwerp, video, enz. – wordt ondersteund door één enkel instrument, de computer.
Dit universele instrument biedt een brug die deze zeer verschillende creatieve velden met elkaar verbindt.
Publicatie Rebooting Design @ The Design Journal, Volume 15, Issue 4, UK, 5 december 2012
Fusie
van
Ontwerpen,
Mode,
Architectuur
en
Media
Het Nederlands Instituut voor Design en Mode (Premsela), het Nederlands Architectuurinstituut en het instituut voor digitale cultuur (Virtueel Platform) ondergaan momenteel een gedwongen fusie. De gedwongen fusie biedt een unieke kans om de designgerelateerde culturele industrie te versnellen.
De herstart en versnelling van deze industrie om de uitdagingen van het postindustriële tijdperk aan te gaan, kan Nederland positioneren in de voorhoede van culturele innovatie.
Versneld door digitale technologieën ervaren we een hybridisering van omgevingen, objecten en diensten.
Dit is de achtergrond die een nieuwe samensmelting van de met design verbonden gebieden bevordert en mogelijk maakt.
Hybridisatie
van
Praktijken
Volgens de logica van het neoliberalisme wordt het hele Europese continent momenteel onderworpen aan een streng bezuinigingsbeleid. Net als in andere Europese landen hebben bezuinigingen en zogenaamde herstructureringen de culturele sector in Nederland getroffen. Als onderdeel van de herstructurering van professionele instellingen in de creatieve sector worden het Nederlands Instituut voor Design en Mode (Premsela), het Nederlands Architectuurinstituut en het instituut dat verantwoordelijk is voor digitale cultuur (Virtueel Platform) onderworpen aan een gedwongen fusie.
Deze instituten – met name het Nederlands Architectuurinstituut en het Nederlands Instituut voor Design en Mode – hebben een uitgebreide en zeer succesvolle internationale staat van dienst. Jarenlang hebben ze het professionele discours en de praktijk beïnvloed en de professionele netwerken die hen omringen ondersteund en vormgegeven. De bovengenoemde gedwongen fusie is daarom met protest ontvangen door zowel de professionele gemeenschappen als de instituten zelf.
De gedwongen fusie wordt gedreven door de logica van economisering. Desondanks zou een consolidatie van de instituten die zich bezighouden met architectuur, design en media een aanzienlijk creatief potentieel kunnen vrijmaken. Zo’n interdisciplinair platform zou de nog steeds nauw omschreven vakgebieden overstijgen, een hybride laboratorium vormen en innovatie bevorderen. Het nieuwe instituut vertegenwoordigt een kans om design nieuw leven in te blazen en te versnellen om de uitdagingen van het postindustriële tijdperk aan te gaan, en daarmee het Nederlandse design te positioneren in de voorhoede van designinnovatie.
Het volgende artikel bespreekt het potentieel van zo’n hybride designinstituut dat de designgerelateerde vakgebieden samenbrengt in een nieuwe culturele industrie. Om te beginnen plaatsen we de hybride opzet van het nieuwe instituut in de bredere context van hedendaagse ontwikkelingen in de creatieve vakgebieden en in de creatieve praktijk in het algemeen.
Vandaag de dag ervaren we een samensmelting van creatieve velden. Sinds het einde van de jaren 1960 hebben hedendaagse kunstpraktijken de grenzen van traditionele artistieke media, zoals beeldhouwkunst en schilderkunst, overschreden en zijn ze de ‘post-medium conditie’ binnengetreden, zoals beschreven door Rosalind Krauss (2000). In hedendaagse kunstpraktijken komen schilderkunst en beeldhouwkunst samen met video, film en geluid, en versmelten verschillende media binnen één enkel artistiek project. Mediumspecificiteit is op geen enkele manier bepalend voor de artistieke productie – de kunstvelden smelten samen.
Een andere ontwikkeling die kenmerkend is voor de afgelopen decennia is de vervaging van de grenzen tussen autonome kunst en toegepaste kunst. Steeds meer geaccepteerd als praktijk is de (overlevings)strategie van kunstenaars die tegelijkertijd in de beeldende kunst en de creatieve industrie werken. Joep van Lieshout – met zijn Atelier van Lieshout – is slechts één Nederlands voorbeeld van zo’n ‘hybride kunstenaar’ die zonder beperkingen werkt in toegepaste gebieden zoals architectuur en design, maar ook voor de beeldende kunstmarkt. In een onderzoek naar de ‘hybride kunstenaar’ (‘Hybride kunstenaar’), uitgevoerd door van Winkel et al. (2012), wordt deze hybride artistieke praktijk gekarakteriseerd als typerend voor ons postindustriële tijdperk en voor het tijdperk van de creatieve industrie.
Maar vandaag vindt er een nog radicalere samensmelting plaats: creatieve productie in haar meest uiteenlopende uitdrukkingsvormen – of het nu gaat om muziek, grafisch ontwerp, architectuur, objectontwerp, video, enz. – wordt ondersteund door één enkel instrument, de computer. Dit universele instrument biedt een brug die deze zeer verschillende creatieve gebieden met elkaar verbindt. Informatie- en communicatietechnologie ondersteunen genetwerkte intelligentie in de creatieve sector.
De computer is een instrument dat ontworpen is om complexe gegevens te verwerken. Het gebruik van de computer omwille van zijn primaire kwaliteit – als hulpmiddel om complexiteit te verwerken – stelt ons in staat om complexe processtructuren te ontwerpen en te besturen. Dit maakt het ontwerpen en besturen van complexe dynamische netwerksystemen mogelijk.
Ondersteund door deze technologieën ervaren we dus een hybridisering van omgevingen, objecten en diensten. Dit is de achtergrond die deze nieuwe samensmelting van de met design verbonden velden bevordert en mogelijk maakt.
Een hybride instituut dat architectuur, design en digitale cultuur samenbrengt, zou beantwoorden aan deze algemene trend van hybridisering van creatieve praktijken en velden, zoals hierboven beschreven, en zou op deze ontwikkelingen kunnen inspelen. Het zou zich richten op de toegepaste kunsten, maar tegelijkertijd openstaan voor hybride uitingen die deelnemen aan zowel de toegepaste als de autonome kunstsferen – de laatste jaren een gangbare en geaccepteerde praktijk van de Nederlandse designgerelateerde instituten.
Een nieuw instituut zou staan voor een hybride ontwerpbenadering die zich bezighoudt met het ontwerp van fysieke ruimtes, artefacten en medianetwerken op een geïntegreerde manier. Hybride ontwerp is meer dan de samenstellende delen (architectuur, design en digitale cultuur). In plaats daarvan beschouwt het objecten, diensten en omgevingen binnen genetwerkte systemen van productie, distributie, gebruik en recycling. Terwijl industrieel ontwerp zich concentreerde op industrieel in massa geproduceerde objecten en de logica van het industriële tijdperk volgde, komt hybride ontwerp overeen met de technologische en culturele paradigma’s van het heden.
Zo’n instituut voor hybride ontwerp zou daarom opkomende relevante thema’s op een integratieve manier kunnen behandelen. Door de nauwe grenzen van de ontwerpberoepen te overschrijden, zou het kunnen zoeken naar geïntegreerde en duurzame oplossingen om de theorie- en praktijkmodellen te ontwikkelen die morgen nodig zullen zijn.
Na
Consumentisme
Voor grote meerderheden in de ontwikkelde wereld democratiseerde het industriële tijdperk de toegang tot producten in steeds grotere hoeveelheden en tegen steeds lagere prijzen. De logica van het industriële tijdperk was gebaseerd op een economisch model van oneindige groei. Vandaag de dag blijkt dit model – geprojecteerd op wereldschaal – onhoudbaar.
Door reizen en toerisme, internationalisering van markten en globalisering op basis van media groeit de wereld naar elkaar toe. In zo’n geglobaliseerde wereld kan uitsluiting van welvaart voor grote delen van de wereldbevolking alleen maar leiden tot sociale onrust en massale migratiebewegingen.
Hetzelfde geldt voor de inclusieve versie van een ‘afgeplatte’ wereld die wordt geconceptualiseerd als een ‘wereldwijd gelijk speelveld’ en beschreven in The World Is Flat: A Brief History of the Twenty-First Century (2005) van Thomas L. Friedman. Vandaag de dag halen de voorheen ‘economisch minder ontwikkelde landen’ hun achterstand in hoog tempo in. De projectie van het consumptiemodel van onbeperkte groei uit het industriële tijdperk op deze ‘nieuw geïndustrialiseerde landen’ en ‘opkomende markten’ zou leiden tot een ecologische ineenstorting (en ook tot de daarmee gepaard gaande sociale onrust en migratiebewegingen op wereldschaal).
Deze situatie vormt de achtergrond voor een grotere discussie over duurzaamheid en een multidisciplinaire zoektocht naar modellen voor ‘welvaart zonder groei’; zie bijvoorbeeld Prosperity without Growth van Tim Jackson: Economics for a Finite Planet (2009). Deze interdisciplinaire discussie overschrijdt de professionele grenzen en beïnvloedt daarmee ook het discours en de praktijk van het ontwerpen.
Aangezien (object)design nauw verbonden was met een op consumptie gebaseerd economisch model, worden designactiviteiten en de designprofessie vandaag sterk beïnvloed door deze opkomende (macro)economie van ‘welvaart zonder groei’. Industrieel ontwerp was intrinsiek verbonden met het systeem van industriële massaproductie. Nu nieuwe technologieën en digitale media niet alleen de productiemethoden maar ook de maatschappij in het algemeen transformeren, wordt design opnieuw gedefinieerd in een nieuwe context.
Een hybride designinstituut zou het potentieel voor design binnen deze veranderende wereld moeten onderzoeken. Aangezien de opkomende designtoepassingen en -werkvelden sterk met elkaar verbonden zijn, lijkt elke segmentatie in afzonderlijke werkvelden arbitrair. Een hybride instituut zou zich daarom moeten richten op het verkennen van interdisciplinaire thema’s en het creëren van de noodzakelijke gemeenschappelijke basis voor dergelijke ontwikkelingen.
Dit artikel is een eerste poging om relevante thema’s en concepten voor hybride ontwerp te introduceren en om kort enkele mogelijke programmatische tendensen voor een hybride ontwerpinstituut te schetsen. In deze context belichten we kort circuitry als een ontwerpstrategie die de uitdagingen van duurzaamheid aanpakt. Vervolgens traceren we de opkomende technologieën (BANG) die binnenkort enorme gevolgen zullen hebben voor de ontwerppraktijk en brengen we de mogelijke technologische onderzoeksdimensie van een hybride ontwerpinstituut in kaart. Vervolgens gaan we in op participatieve ontwerpsystemen – in de context van de netwerkmaatschappij – een kwestie die relevant is voor zowel de focus als de vorm van het nieuwe instituut.
We bekijken de rol van zo’n hybride ontwerpinstituut binnen de maatschappij in het algemeen – als een open laboratorium dat massacreativiteit stimuleert – en plaatsen zo’n nationaal gefinancierd instituut binnen de internationale context. We sluiten af door te wijzen op de potentie van zo’n nieuw hybride type instituut binnen de (dis)continuïteit van de Nederlandse designgerelateerde instituten.
Designing
Circuitries
De hybride ontwerpvelden die ontstaan door de combinatie en samensmelting van omgevingen, objecten en diensten worden steeds relevanter. De focus verschuift van het ontwerpen van producten voor consumptie naar het programmeren – of ‘ontwerpen’ – van processen voor netwerken van mensen, ondernemingen en organisaties – processen die een pool van mogelijke duurzame toekomsten vertegenwoordigen.
Een hybride ontwerpbenadering, zoals hierboven kort gekarakteriseerd, beschouwt objecten, diensten en omgevingen binnen hun genetwerkte systemen van productie, distributie, gebruik en recycling. Het kan daarom complexe kwesties zoals schakelingen in overweging nemen. Een procesgeoriënteerde ontwerpbenadering kan rekening houden met een veelheid aan cycli, waaronder energiekringlopen (d.w.z. de energie die nodig is voor productie en transport, objecten als energieomzetters), evenals recycling met meervoudig verschoven gebruiks- en levenscycli, creatieve recyclingconcepten van gebruik en hergebruik, en ‘wieg tot wieg’-oplossingen.
In ontwikkeling zijn ontwerptoepassingen die effectieve communicatie over complexe processen van productie, distributie, gebruik en recycling naar de consument en gebruiker ondersteunen. Dergelijke toepassingen kunnen bijvoorbeeld het bijhouden van de ‘ecologische rugzak’ van een product mogelijk maken (dat wil zeggen alle natuurlijke hulpbronnen die worden gebruikt tijdens de hele levenscyclus van productie tot transport, gebruik en verwijdering).
Het ‘ontwerpen van circuits’ zou daarom een belangrijk programmatisch gebied van het hybride ontwerpinstituut kunnen zijn. Zo’n focus zou ons in staat stellen om de complexe uitdagingen van ecologische en sociale duurzaamheid op een meer omvattende manier aan te pakken, en designontwikkeling in te bedden in de bredere discussie over duurzaamheid.
B.A.N.G.
Ontwerp
Onderzoek
Technologische ontwikkelingen worden momenteel versneld door de samensmelting van informatietechnologie, nanotechnologie, biotechnologie en neurotechnologieën (hersentechnologieën) en hun convergentie in nieuwe hybride technologieplatformen zoals DNA computing, nanobiotechnologie, synthetische biologie en neuroengineering. Deze convergerende technologieën worden door de ETC-groep (Action Group on Erosion, Technology and Concentration; ‘ETC’ wordt uitgesproken als ‘et cetera’; zie http://www.etcgroup.org) BANG (Bits Atoms Neurons and Genes) genoemd.
Deze convergerende technologieën zullen ons in staat stellen om materialen te genereren met processuele kwaliteiten die dienen als bouwstenen voor objecten en omgevingen die interageren met hun gebruikers, waarbij hun kwaliteiten veranderen naarmate ze zich aanpassen aan gebruiksprocessen.
Met een focus op hightech materiaalonderzoek zou het hybride ontwerpinstituut ook een sterke technologische dimensie kunnen hebben. Een onderzoeksgerichte programmadimensie zou van belang kunnen zijn voor de financiering van het instituut, vooral gezien de waarschijnlijkheid dat publieke financiering in de toekomst steeds beperkter zal worden.
Het initiëren van ontwerpend onderzoek en het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden zou het nieuwe instituut in staat stellen om een onafhankelijke innovatieve onderzoeksagenda op te stellen met een betrokkenheid bij de maatschappij en het publieke belang. Een hybride ontwerpinstituut zou technologische ontwikkelingen benaderen vanuit het perspectief van de ontwerper door ‘inhabiting technology’, d.w.z. het transformeren van dergelijke technologische ontwikkelingen zodat ze passen bij de manier waarop we willen leven.
Networken
Ontwerpen
Politiek, economie, oorlogvoering en cultuur spelen zich steeds meer af in de ruimten van informatie-communicatie, van medianetwerken. Deze opkomende digitale netwerken beïnvloeden en interageren met ‘echte’ plaatsen en veranderen de sociale, economische en culturele organisatie van onze samenlevingen.
Zoals Manuel Castells aantoonde in zijn klassieke sociologische analyse The Rise of the Network Society (1996), transformeren medianetwerken onze samenleving. Momenteel zijn we getuige van een versnelling van deze ontwikkelingen door de wereldwijde verspreiding van mobiele media. Politieke opstanden zoals de Arabische Revolutie, de Indignados, en de Take the Square en Occupy Wall Street bewegingen maken gebruik van mobiele medianetwerken en sociale media tools. Met hun wantrouwen tegenover gevestigde politieke krachten en partijen betwisten ze het concept van de ‘politieke expert’. Door onafhankelijke kanalen voor zelfpublicatie te creëren en ‘directe democratie’ te eisen, vormen ze fluctuerende genetwerkte politieke krachten.
Media-ondersteunde netwerksystemen transformeren ook de kennisproductie: denk maar aan Wikipedia, ‘de vrije encyclopedie die iedereen kan bewerken’. Netwerksamenwerking, co-auteurschap en open source publishing zijn terug te vinden in veel hedendaagse culturele uitingen en fenomenen, bijvoorbeeld Wikimedia Commons, de gratis opslagplaats voor mediabestanden, die publieke domein en vrij gelicentieerde educatieve media-inhoud (afbeeldingen, geluids- en videoclips) voor iedereen beschikbaar maakt.
Geholpen door verbeteringen in de informatie- en communicatietechnologie ontwikkelen gebruikers steeds vaker hun eigen nieuwe producten en diensten, waardoor innovatie wordt ‘gedemocratiseerd’. Deze gebruikers delen hun innovaties vaak vrijelijk met anderen, waardoor gebruikersinnovatiegemeenschappen en een rijk intellectueel gemeengoed ontstaan. Volgens Eric von Hippel (2005), Professor of Management of Innovation en Hoofd van de Innovation and Entrepreneurship Group aan het MIT, is deze trend naar gedemocratiseerde innovatie zichtbaar in software en informatieproducten (vooral in de free en open-source software beweging), maar ook in fysieke producten. Voorbeelden van gebruikersinnovatie in actie variëren van chirurgische apparatuur tot surfplanken en beveiligingsfuncties in software.
Het woord ‘prosumer’ wordt in deze context gebruikt om het type consument te beschrijven dat betrokken raakt bij het ontwerp en de fabricage van producten, zodat deze op maat gemaakt kunnen worden. Het woord ‘prosumer’ combineert de rollen van producent en consument en werd in 1980 bedacht door de futurist Alvin Toffler in zijn boek The Third Wave: The Classic Study of Tomorrow.
Door deze verschuiving van massaproductie naar individueel maatwerk en netwerkondersteunde productie, verandert de relatie tussen consument en gebruiker en product in hoog tempo. Deze ontwikkelingen vragen ook om een nieuwe benadering van ontwerpen: van het ontwerpen van enkelvoudige prototypische objecten voor industriële massaproductie naar het ontwerpen van productie- en distributieprocessen in interactie met gebruikers. Dit betekent een verschuiving van gecentraliseerde naar gedistribueerde participatieve systemen met ‘enabling solutions’ die gebruikers betrekken.
Een van de belangrijkste kwesties die in deze context worden onderzocht, is hoe toekomstige klanten als deelnemers kunnen worden geïntegreerd in ontwikkelings- en productieprocessen, waardoor ze een nieuwe, centrale en actieve rol krijgen. Hybride ontwerp houdt zich bezig met dergelijke participatieve systemen en onderzoekt concepten voor de transformatie van producten in mediagebaseerde dienstomgevingen. Dit omvat de ontwikkeling van nieuwe interfaces tussen consument en producent en nieuwe dienstomgevingen die het concept van het vraag- en aanbodsysteem en van de winkel uitbreiden en transformeren.
Door de traditionele professionele grenzen te vervagen en te overschrijden, breidt de designprofessie zich tegenwoordig uit naar de gebieden van service design, zoals bijvoorbeeld de gezondheidszorg. In deze context zijn participatieve netwerken onmisbare en integrale elementen van een systeem dat design inbedt in een netwerk van sociale relaties.
Dit omvat oplossingen die gebruikers ‘in staat stellen’ tot interactie en platforms die gelokaliseerde recyclingprocessen ondersteunen of de participatieve hulpmiddelen die nodig zijn voor lokale ketens van ‘symbiotische productie’ die ervoor zorgen dat de afvalstromen van het ene productieproces grondstoffen worden voor andere. Gedeelde faciliteiten kunnen mensen samenbrengen, wat de socialisatie versterkt en de behoefte aan materiële apparaten en infrastructuren vermindert. Peer-to-peer uitwisselingsplatforms voor informele economieën van zelfproductie en niet-monetaire uitwisseling kunnen samenwerkende gemeenschappen ondersteunen met ontwerpdiensten die mensen in staat stellen met elkaar in contact te komen en te communiceren, uit te wisselen en te delen.
De genetwerkte dimensie van hybride design wordt ondersteund door ontwikkelingen in de media. Maar het is niet beperkt tot de hightech ontwerpwereld. Participatieve netwerksystemen zijn ook een integraal onderdeel van ‘groen ontwerp’, denk maar aan opkomende ontwerpprojecten op het gebied van stadslandbouw en andere ‘lokale technische’ ontwerptoepassingen. Zulke genetwerkte systemen kunnen fungeren als infrastructuren voor ecologische en sociale duurzaamheid.
Een programmafocus ‘Designing Networks’ voor het hybride ontwerpinstituut zou op deze ontwikkelingen kunnen inspelen en het onafhankelijke O&O-werk van de ontwerpberoepen kunnen verbinden met een algemene discussie, waarbij het in verband wordt gebracht met interdisciplinair onderzoek. De theoretische referentie met betrekking tot dit opkomende netwerkparadigma is ‘Netwerkwetenschap’, die de onderlinge verbindingen van netwerksystemen onderzoekt en complexe relationele gegevens analyseert in zeer uiteenlopende activiteitengebieden. Deze interdisciplinaire benadering kan worden beschouwd als een latere ontwikkeling van de complexiteitstheorieën uit de jaren 1980 en 1990. Netwerkwetenschap richt zich op de complexe netwerken van uitwisseling en streeft ernaar een röntgenperspectief te ontwikkelen dat ons in staat stelt te begrijpen hoe dynamische complexe systemen zich ontwikkelen en functioneren (zie bijvoorbeeld Barabási, 2004; Watts, 2007).
Samenleving
van
Gedwongen Vrije Tijd
en
Massacreativiteit
Dit roept de vraag op naar de mogelijke rol van het beoogde instituut binnen de maatschappij in het algemeen. De focus van het nieuwe instituut zou breder moeten zijn dan de vraag naar de toolkits die nodig zijn om bottom-up gebruikersinnovatie te ondersteunen en massacreativiteit te versterken.
De opkomende creatieve economie en de maatschappij (van ‘gedwongen vrije tijd’), die gebaseerd is op de welvaart van genetwerkte creativiteit, zal functionele modi moeten identificeren die verschillen van de modi die creativiteit beschouwen als een schaarse hulpbron die beschermd moet worden door copyright-regels (zoals in het industriële tijdperk). Veel kwesties moeten nog worden opgelost, waaronder de vraag hoe er onderhandeld moet worden binnen een onderling verbonden intellectuele commons. De opkomende netwerksamenwerkingsmodellen die hierboven kort zijn beschreven, vragen om een benadering van intellectueel eigendom die afwijkt van de auteursrechtreglementeringen uit het industriële tijdperk en de beschermende logica die inherent is aan de grootschalige investeringen van industriële massaproductie (waarbij het creatieve individu ontwierp voor de niet-creatieve massa).
Premsela heeft een discussie over deze kwesties opgestart. Ze zijn ook het onderwerp geweest van een reeks conferenties over ‘Copy/Culture’, die in 2011 in Berlijn en Beijing en in 2012 in Istanbul hebben plaatsgevonden (zie http://www.premsela.org/en/designworld_1/copyculture-symposium_1/), en van publicaties als Open Design Now: Why Design Cannot Remain Exclusive (van Abel et al. (2011).
Het nieuwe instituut moet deze discussie voortzetten en uitbreiden. Het gaat niet alleen om een nieuwe benadering van de intellectual commons. We hebben ook nieuwe bedrijfsmodellen en sociale strategieën nodig om de opkomende creatieve economie en een samenleving van genetwerkte creativiteit op een duurzame manier te ondersteunen.
Nu de prognose van de vrijetijdssamenleving werkelijkheid wordt (niet in de context van rijkdom maar van economische implosie en werkloosheid), zijn er sociale strategieën nodig om ‘gedwongen vrije tijd’ op te waarderen tot een zinvolle ervaring – bijvoorbeeld diensten die ontworpen zijn om de informele economie en andere relevante creatieve activiteiten te ondersteunen.
Dit vraagt om een algemeen maatschappelijk debat. Een dergelijke discussie zou de nog steeds nauwe grenzen van een vakgebied overschrijden en zou design in het middelpunt kunnen plaatsen van een discours dat maatschappelijke kwesties op een bredere manier aanpakt.
Glocality
De thema’s die hier worden besproken zijn zowel relevant voor de internationale als voor de Nederlandse lokale context. Dit roept de vraag op naar de betrokkenheid en het bereik van het nieuwe instituut en zijn positionering binnen de lokale en mondiale context. Met een gelaagde, genetwerkte structuur zou het beoogde instituut een platform kunnen bieden voor zowel internationale uitwisseling als werk op lokaal niveau.
In onze geglobaliseerde wereld, waar de mondiale ruimte slechts een vingerveeg verwijderd is, wordt het steeds belangrijker om bij een lokale omgeving en een lokale gemeenschap te horen. In de toekomst zal er meer rekening moeten worden gehouden met de ecologische en sociale voetafdruk van onze footloose samenleving. Dit zal leiden tot een nieuwe reeks lokaal gerelateerde mediatoepassingen en -omgevingen en locatiegebaseerde diensten (‘Facebook’ tot ‘Spacebook’). Zulke hybride omgevingen, versmeltingen van het reële en het virtuele, zullen zich richten op buurten, diensten lokaliseren en verbinden met het globale, waardoor innovatie op lokaal niveau wordt ondersteund.
Terwijl de wereld samengroeit door reizen en toerisme, door de internationalisering van markten en door globalisering via de media, dringt de mondiale cultuur lokale omgevingen binnen. Enerzijds worden traditionele culturele verschillen uitgevlakt. Maar aan de andere kant, naarmate de individuele lokaliteit aan belang wint, genereren processen van culturele versmelting nieuwe mogelijkheden voor culturele vermenging en versterken ze het creatieve potentieel van culturele hybridisaties.
Versneld door de huidige economische crisis, ervaren we de snelle neergang van de Westerse hegemonie. Recent geïndustrialiseerde landen als China en India doen hun intrede als nieuwe spelers op de internationale designmarkt. De opkomende ontwerpculturen die beginnen bij te dragen aan de wereldwijde ontwerpproductie en -discussie zullen hun eigen invloeden inbrengen op ons gemeenschappelijke ontwerperfgoed en zo hybride ontwerpbewegingen stimuleren.
Dit is een algemene trend. Hybridisering wordt steeds belangrijker op cultureel gebied – denk maar aan de aandacht die momenteel wordt besteed aan de wereldliteratuur. Typisch voor onze globale postkoloniale hybride beschaving is dat er een culturele mix en fusie ontstaat die de vroegere culturele hiërarchieën, die gedomineerd werden door de vroegere kolonialiserende cultuur, ondermijnt. Dit bevordert culturele hybridisatie, dat wil zeggen de dynamische ontwikkeling van nieuwe hybride culturele expressies.
In deze context wordt een op de natie gebaseerde merkstrategie voor design, zoals het ‘Dutch (Object) Design’ van de afgelopen decennia, twijfelachtig. Veel spannender en relevanter zijn vragen die betrekking hebben op de specifieke ontwerpkwaliteiten van objecten en ruimtes (fysiek en virtueel) die de geest van onze hybride ‘glokale’ gemeenschappen manifesteren.
Het beoogde hybride designinstituut zou zich kunnen ontwikkelen tot een productieve speler binnen dit proces. Ingebed in de hoogontwikkelde ontwerpgemeenschappen in Nederland, en met een uitstekend potentieel aan mensen en middelen, zou het een platform kunnen bieden voor ontmoetingen met een Europese en mondiale reikwijdte en relevantie.
Rebooting
NederlandsDesign
De Nederlandse ontwerporganisaties hebben een lange geschiedenis van opkomsten en neerstortingen – de laatste crash vond plaats in 1999, toen het instituut enkele jaren niet meer functioneerde, om in 2003 opnieuw te worden opgestart. Voortgekomen uit ideologische groepen zoals De Stijl, heeft het zich ontwikkeld en omvat het een reeks thema’s die op dit moment relevant zijn. Onder de twee meest recente directeuren, John Thackara (1993-9) en Dingeman Kuilman (2003-11), werd de agenda van het instituut uitgebreid met bredere interdisciplinaire onderwerpen zoals digitale cultuur en ecologisch en open ontwerp. In deze twee periodes werd met veel succes een reeks interessante werkvormen geïnitieerd, zoals de Doors of Perception-conferentie, die deze interdisciplinaire innovatieve thema’s al in het begin van de jaren negentig op de kaart zette, en het eerder genoemde Platform 21-laboratorium.
Nederlands design heeft dus de potentie om zijn recente afwijking in iconisch design en egocentrische mediatisering en marketing te overwinnen. Met betrekking tot dit overwinnen van het ‘iconische’, en in de context van de op handen zijnde gedwongen fusie, zou het Nederlands Instituut voor Design en Mode succesvol kunnen onderhandelen met zijn (grotere) tegenhanger, het Nederlands Architectuurinstituut, dat zijn programma heeft geopend en aangepast om de innovatieagenda van een ‘Architectuur van Gevolgen [die] laat zien dat architectuur een rol kan spelen in het formuleren van oplossingen voor wijdverspreide mondiale problemen, en kan bijdragen aan een duurzamere toekomst’ op te nemen.
De ontwerpgerelateerde instituten in Nederland maken momenteel een crisis door. Het woord ‘crisis’ (een woord van oud-Griekse oorsprong) omvat zowel de begrippen ramp en catastrofe als oordeel en beslissing. Herstructureringen zijn altijd ontwrichtend en pijnlijk. Maar zoals dit artikel probeert aan te tonen, herbergt de op handen zijnde gedwongen fusie een aanzienlijk creatief potentieel. Het is een unieke kans om de designgerelateerde culturele industrie te versnellen.
De voorgestelde programmagebieden van het hybride ontwerpinstituut, zoals hierboven kort geschetst, vormen een eerste suggestie. Als het verder wil gaan dan de enge professionele perspectieven en logica’s van de traditionele ontwerpberoepen en hun belangengroepen, zou een hybride ontwerpinstituut moeten beginnen met zich te richten op raakvlakken. De eerste taak van een dergelijk instituut zou zijn om zich te concentreren op onderzoek om deze interdisciplinaire kwesties in kaart te brengen en te formuleren en geïntegreerde ontwerptoepassingen en -activiteiten te ontwikkelen.
Dit zou gevolgen hebben voor de vorm van het instituut – in ieder geval in het begin, aangezien het zijn organisatiestructuur zou kunnen aanpassen naarmate het volwassen wordt. Een laboratorium zou een productieve vorm kunnen zijn voor de beginfase. Een dergelijk open en participatief systeem zou zowel professionals als het bredere publiek kunnen integreren en de banden kunnen ontwikkelen die nodig zijn voor de overgangsfase van herstructurering.
Het op deze manier inbedden van het ontwerpdiscours in een interdisciplinaire context zou de reflectie op de rol van de ontwerper met betrekking tot het vormgeven en ontwikkelen van onze omgeving kunnen versterken. Het zou ook een creatief ontmoetingsplatform kunnen bieden en een dynamische ontwerpcultuur kunnen stimuleren, waardoor Nederlands ontwerp en de creatieve industrieën in de voorhoede van culturele innovatie komen te staan.
Referenties
1. Barabási, A. L. (2004). Linked: How Everything is Connected to Everything Else. New York: Plume.
2. Castells, M. (1996). The Rise of the Network Society. Cambridge, MA: Blackwell Publishers.
3. Friedman, T. L. (2005). The World Is Flat: A Brief History of the Twenty-First Century. New York: Farrar, Straus and Giroux.
4. Jackson, T. (2009). Prosperity without Growth: Economics for a Finite Planet. Oxford: Earthscan Publications.
5. Krauss, R. (2000). A Voyage on the North Sea: Art in the Age of the Post-Medium Condition. London: Thames & Hudson.
6. Toffler, A. (1980). The Third Wave: The Classic Study of Tomorrow. New York: Bantam Books.
7. van Abel, B., Evers, L., Klaassen, R. and Troxler, P. (2011). Open Design Now: Why Design Cannot Remain Exclusive. Amsterdam: BIS Publishers.
8. van Winkel, C., Gielen, P. and Zwaan, K. (2012). De hybride kunstenaar. De organisatie van de artistieke praktijk in het postindustriele tijdperk:
9. von Hippel, E. (2005). Democratizing Innovation. Cambridge, MA: MIT Press.
10. Watts, D.-J. (2007). Six Degrees: The Science of a Connected Age. New York: Norton.
related PROJECTS